dinsdag 12 april 2011

DE PROF. CASIMIRSCHOOL 1953-1960

Een aantal maanden geleden reageerde Tom Kruys op onze blog die met veel plezier terugdacht aan zijn tijd op de prof Casimirschool. Ook meldde hij dat hij nog veel herinneringen had aan de school. Wij hebben hem gevraagd of hij een aantal herinneringen op wilde schrijven. Hieronder volgt het eerste deel, deel 2 en 3 verschijnen later op het blog.

Tom Kruys, 2011

Persoonlijke herinneringen en ervaringen van Tom Kruys


Tom Kruys in 1957

In 1953 had ik het geluk toegelaten te worden tot de kleuterklas van de Prof. Casimirschool. Geluk, zegt u? Ja, want er waren in dat jaar zoveel aanmeldingen dat ik aanvankelijk vanaf mijn vijfde verjaardag op de Van Nijenrodeschool vertoefde. Vanaf september 1953 was er plaats in de Dreibholzstraat, maar slechts voor halve dagen. De kleuters hadden de ene week alleen de ochtenden “school” en de week daarop ‘s middags. Zoveel babyboomertjes waren er! Alleen kende men dat woord toen nog niet. De kleuterklas bevond zich aan het eind van de gang op de begane grond. Juffrouw De Jager had de leiding. Ik vond die halve dagen wel aantrekkelijk, mijn moeder minder trouwens. Het onderwijs was tamelijk klassiek, leren spelen met klei, knippen, lijm en poppenkast, maar het mooiste was het winkeltje. Daar hadden wij mini pakjes Cornflakes (wij hadden thuis niet eens normale pakken) en Dreft, dat soort dingen. Er was een weegschaal voor het afwegen, en al vroeg leerden wij winkelen. Het gaat beginnen. Maar het echte werk begon in september 1954: de eerste klas bij juffrouw Bos. Ik schrijf haar naam zo, maar ik zie ook wel eens Bosz en zelfs Bosch. Volgens mij was het Bos. Zij was een schattige dame, droeg een hoedje met voile en haar lokaal was meteen het eerste links aan het begin van de gang op de begane grond. Dat schattige bestond voornamelijk uit het feit dat zij altijd vriendelijk was en gekleed in roze of groene pakjes, een beetje zoals de vroegere Engelse Queenmother, en ze geurde voortdurend naar eau de cologne. Als je lief was kon je soms een zogenaamd “knuffeltje” van haar krijgen. Dat hield in dat zij je kin tussen duim en wijsvinger nam en even lichtjes kneep. Ik had het daar niet zo op. Beter was het als je een “lekkertje” van haar kreeg. Dat was een dropstaafje met gekleurd suiker eromheen. Wij kennen die dingen vandaag de dag nog steeds, van Venco. Ik neem er nu het liefst meteen tien tegelijk in mijn mond, maar juffrouw Bos haalde er één uit een trommeltje en overhandigde het je plechtig. Dat trommeltje bewaarde ze in de kast in haar lokaal. Volgens mij was haar lokaal het enige met zo’n inloopkast. Zij verdween daar in haar geheel in en kwam even later terug met het trommeltje. Je dag was weer goed als je zo’n staafje zorgvuldig liet smelten in je mond. In haar lokaal stond naast het bord een ouderwetse leesplank op een houten stellage met afneembare letters die aan spijkertjes hingen, Aap Noot Mies.



Leesplankje


Daar leerden wij daadwerkelijk mee lezen. Ik geloof nog steeds dat het het beste systeem ter wereld was. Dezelfde leesplankjes hadden wij ook in onze kastjes in de schoolbanken. Met een groen rond blikken doosje waar de lettertjes in zaten. Die schoolbanken waren in de hele school hetzelfde: tweepersoonsbanken met opklapbare zittingen. Die waren levensgevaarlijk, want aan de achterzijde van de zitting zaten aan weerskanten ijzeren opvangstrips om te voorkomen dat de bank doorzakte als je er op zat. Wij kraakten hazelnoten met die zittingen. Maar dat moest voorzichtig gebeuren anders had je alleen maar gruis. En als je je vinger er tussen kreeg was hij eraf. Ik heb het gelukkig nooit zien gebeuren, maar nu zouden die banken worden verboden door de minister van onderwijs. Er zaten onder het werkblad twee kastjes waar je je schriften en boeken in kon leggen en je etui. In het midden van het blad zat een inktpotje met een plastic schuifje dat meestal ontbrak. Er zaten twee gleuven bovenin het blad om je pen in te leggen. De conciërge, Rikkers genaamd, kwam die inktpotjes regelmatig bijvullen uit een literfles inkt. Wij schreven trouwens niet met kroontjespennen maar met iets soortgelijks, echter minder scherp. Gemeentepennetjes waarschijnlijk, ze schreven dikker dan een kroontjespen. Je schoof ze op je penhouder en van tijd tot tijd kreeg je een nieuwe. Dat was een feestelijk moment, want dan kon je weer veel mooier schrijven. Overigens was het zo, maar pas in de tweede en derde klas, dat als je een 8 had gekregen voor schrijven (van een taallesje o.i.d.) je de volgende keer met rood mocht schrijven. Dan mocht je van de tafel van de onderwijzeres een speciaal inktpotje komen halen, ze had er een stuk of vier. Ik heb dat genoegen slechts twee maal mogen ervaren, want ik kreeg nooit een 8. Nee, het was meer weggelegd voor bepaalde meisjes uit de klas, die heel keurig konden schrijven. Ik heb het altijd als een onrecht gezien dat zij bijna het hele jaar met rood mochten schrijven, soms zelfs met groen, als ze een 9 hadden. Maar goed, het stimuleerde wel om netjes te schrijven. Juffrouw Bos had een fiets die wij tegenwoordig een omafiets zouden noemen. Een prachtig glimmend rijwiel. In de winter had zij aan de handvatten van haar stuur een soort lederen moffen, met bont gevoerd, om de handen warm te houden. De fiets werd gestald in een van de twee fietsenhokken direct naast het toegangshek. Rechts voor de onderwijzers en enkele bevoorrechte kinderen, en links voor de leerlingen. Je mocht niet zomaar op de fiets naar school komen, nee, alleen als je ver weg woonde. Ik woonde vlakbij in de Roelofsstraat en moest dus lopen. Later heb ik kans gezien toch op de fiets te komen door te melden dat ik bij een tante logeerde die aan het eind van de Laan van Meerdervoort woonde. Dat vond men zo zielig dat ik mijn fiets zelfs in het rechterhok mocht stallen. Mijn wraak voor de rode inkt. Ik heb het van de vierde tot en met de zesde klas weten vol te houden. Het was trouwens slecht voor je fiets in dat hok, want er zaten van die gleuven in de betonnen vloer waar je wiel krom in werd. Om en om waren er betonnen verhogingen met gleuf, dan konden er meer fietsen naast elkaar staan. Krankzinnig dat ik me dat ineens herinner. Naar de tweede klas.


klassenfoto met juffrouw Clignett


Aan het einde van het eerste schooljaar werd ons door juffrouw Bos medegedeeld dat wij, mits wij overgingen naar de tweede klas, les zouden krijgen van juffrouw Clignett. Dat was geen vriendin van juffrouw Bos denk ik. Want zij dreigde ons dat juffrouw Clignett een sleutelbos naar ons hoofd zou gooien als wij niet heel erg braaf waren in haar klas. Hoe juffrouw Bos daarbij kwam is mij altijd een raadsel geweest, want juffrouw Clignett was weliswaar streng, maar zeer rechtvaardig en een uitmuntend onderwijzeres. Zijn was eigenlijk geen juffrouw, maar mevrouw. Zij was de weduwe van een marineofficier die in de oorlog was gesneuveld. Haar lokaal bevond zich op de eerste verdieping, tweede deur links. Om naar die verdieping te komen was er een stenen trap waar je tegenaan liep als je de hoofdingang binnen kwam. Halverwege de trap was een plateautje, daar draaide je 180 graden voor het tweede deel van de trap. Tegen de buitenmuur van dat plateautje hing het portret van meneer Metman. Dat was het vorige hoofd der school. Wij hadden groot respect voor deze streng uitziende meneer, temeer daar hij niet meer leefde terwijl zijn gezin nog steeds in het “directeurshuis” woonde. Dat huis zat ingeklemd tussen de school en de gymnastiekzaal. De lessen van juffrouw Clignett waren aanzienlijk pittiger en serieuzer dan die van juffrouw Bos. Er moest gewerkt worden. Maar ja, dat schrijven met rode inkt hè, dat zit mij nog steeds dwars. Altijd weer diezelfde meisjes! Aan het eind van het tweede leerjaar meldde men ons dat juffrouw Clignett met ons mee zou gaan naar de derde klas. Dat was een beetje een tegenvaller, want wij wilden eigenlijk allemaal wel eens wat anders. Behalve die bepaalde rode inktmeisjes dan natuurlijk. Maar goed, het was niet anders. Juffrouw Clignett was de enige leerkracht die wel eens bij ons thuis kwam op de thee. Niet om over mij te praten, maar omdat mijn vader ook bij de marine was, en mijn moeder het aardig vond om haar af en toe eens uit te nodigen. Ik vond dat wel erg belangwekkend en meldde de volgende dag aan al mijn klasgenootjes dat de juf gisteren bij mij had thee gedronken. Met een koekje! De overgang naar de vierde klas. De overgang naar de vierde klas was een feest, want wij kwamen bij een “meneer”. Dat was veel deftiger dan een juf. Meneer Weeber was een rustige vriendelijke man, hij droeg altijd een blauwgrijs jasje en een grijze broek. En een das natuurlijk. Wij wisten dat hij enkele jaren geleden in Indië had gevochten tijdens de politionele acties. Alleen sprak hij daar nooit over. Zijn lessen herinner ik me als plezierig en vooral de handenarbeidles was een feest. Wij werkten bijna uitsluitend met klei. In de klas. De ene week boetseren en de volgende week het droge werk verven. Ik bezit nog enkele werkstukken uit die tijd! Gedateerd en wel. De vijfde klas. De sfeer in de vijfde klas, wij spreken nu over 1958, was anders dan in de andere klassen. Ik denk dat dat kwam omdat je het eindpunt zag naderen, je was bijna van school. Het lokaal zelf was ook anders, dat kwam omdat het aan het eind van de gang op de bovenverdieping lag, en daardoor kwam je de klas aan de achterkant binnen, terwijl alle andere klassen de deur rechts voor naast het bord hadden. Juffrouw Gisolf was een tamelijk strenge juf, je kon met haar geen grappen uithalen, ze had de wind er goed onder. Ik herinner mij dat in het voorjaar van 1959 de hoelahoep-rage was. Alle meisjes hadden zo’n ding en brachten hem mee naar school om op de speelplaats hun kunsten te laten zien. Ik zie nog voor me hoe al die hoepels achterin de klas, achter de achterste banken stonden tijdnes de les. Merkwaardig dat zo’n beeld je bij blijft. Tijdens het speelkwartier speelden de jongens met tollen en met knikkers. Een gleuf tussen twee stoeptegels was de pot. Het einddoel: de zesde klas. Het bereiken van de zesde klas was voor mij een feest. Ten eerste had je ineens een speciale status op school: zesdeklassers hoefden zich niet voor aanvang van de les in rijen op te stellen om zoals de andere kinderen onder leiding van de leerkracht keurig per klas het schoolgebouw binnen te gaan. Nee, een zesdeklasser ging gewoon op eigen gelegenheid het lokaal van meneer Koelma in, zij konden ook gewoon het gebouw in- en uitlopen tijdens het speelkwartier, er was ineens veel meer vrijheid. Bijzonder was ook dat de deur van het lokaal van meneer Koelma altijd open stond, ook tijdens de les. Dat lokaal was beneden, tweede van links. De leerlingen mochten tijdens de les wanneer zij daar zin in hadden ook gewoon het lokaal uitlopen om naar de wc te gaan, of water te gaan drinken uit het fonteintje dat recht tegenover het lokaal in de gang was. Die wc’s waren overigens niet bepaald fris. Ze stonken erbarmelijk, maar dat is dan eigenlijk ook het enige negatieve wat ik me van dat gebouw herinner. Binnekort volgt het tweede deel van de herinneringen van Tom Kruys