donderdag 18 maart 2010

De Vogels



Een beetje verscholen achter de vegetatie en wat groen uitgeslagen zit een “paar in steen gehakte vogels” nog steeds op de pijlers aan weerszijde van het toegangshek tot schoolplein en school.* De maker van de reliëfs is de Haagse beeldhouwer Johan ‘Jan’ Coenraad Altorf (1876 – 1955) en bij nadere inspectie lijken de vogels uilen, een dier waarvoor hij – binnen zijn oeuvre - een duidelijke voorkeur voor heeft ten toon gespreid.
Sinds de oudheid verbeeldt de uil wijsheid. Vanwege zijn nachtelijke activiteit en ziende blindheid gedurende de dag, symboliseert het dier later ook wel domheid, duistere geesten en alles wat het daglicht niet kan verdragen. Parallel staat de uil in een meer positieve christelijk iconografie echter voor de overwinning op de dood (de nacht) en goddelijk inzicht. Wijsheid blijft dus een belangrijke associatie met de uil wat eeuwen later maar weer in de entree tot ‘ons’ schoolplein maar ook de Fabeljeskrant tot uiting komt.

Het incorporeren van een dergelijk kunstwerk past bij de periode waarin de school (1923-1925) gebouwd is. Geïnitieerd door het in H.P. Berlage’s Amsterdamse Koopmansbeurs (de z.g. Beurs van Berlage, 1903) geïntegreerde beeldhouwwerk heeft de beeldhouwkunst een nieuwe rol en esthetiek gevonden.** Binnen Berlage’s architectuur ontstaat wat wel wordt aangeduid als bouw-beeldhouwkunst. Dat is een beeldhouwkunst die rekening houdt met de constructieve en suggestieve aspecten van het gebouw en daarmee de architectuur mede accentueert en definieert. Anders gezegd, vanaf nu worden beelden niet meer los aan een gebouw toegevoegd maar vormen ze letterlijk bouwstenen voor het gebouw (als Gesamtkunstwerk).
Wat betreft de esthetische aspecten zijn grondleggers Lambertus Zijl (1866-1947) en Joseph Mendes da Costa (1863-1939) onder andere geïnspireerd door Egyptische en Mesopotamische beeldhouwkunst, zoals te zien in het Leids Museum van Oudheden. Binnen deze twee culturen is de beeldhouwkunst, volgens de twee beeldhouwers, gereduceerd tot haar essentie en een onderdeel van de architectuur.
De stoere, zware maar ook vloeiende esthetiek van Zijl en da Costa sluit aan bij de Art Nouveau en ontwikkelt zich vervolgens, in de handen van de volgende ‘generatie’ tot de Art Deco van de Amsterdamse en Nieuwe Haagse School.

Jan Altorf is een navolger van Zijl en Mendes da Costa. Hij komt uit een handwerkersmilieu. Terwijl hij in de leer is bij een stoelenmaker volgt hij avondlessen aan de Haagse academie en ontwikkelt zich tot beeldhouwer. Na bescheiden bijdragen, i.s.m. J. Thorn Prikker, aan de decoratie van de befaamde Villa de Zeemeeuw van Henri van der Velde (1902, niet ver van het huidige Madurodam) komt zijn beeldhouwwerk terecht in belangrijke Nederlandse collecties zoals die van Helene Kröller Müller. Hij neemt deel aan verschillende internationale tentoonstellingen, zoals de 1925 “Art Deco’ tentoonstelling in Parijs, en ontwerpt meubilair en bestek. Altorf is echter bovenal bekend als beeldhouwer van veel van het werk op gebouwen van de Nieuwe Haagsche School.
Rond ‘onze’ school is zijn werk onder andere te vinden in het exterieur van woonhotels aan de van Hogenhoucklaan (De Hogenhout, 1929-1930) van Zaeckstraat – beide van Frans Lourijsen – en het woonhotel aan het Josef Israelsplein van Jan Wils en Frans Lourijsen (1925-1926). Daarnaast siert zijn beeldhouwkunst het interieur van diverse andere gebouwen in de buurt.
Altorfs voorkeur voor vooral de uil en de aap maar ook andere dierfiguren maakt hem in wezen een z.g. animalier.*** Onder invloed van een romantisering van de natuur en een hang naar exotisme ontwikkelt het beeldhouwen van dieren zich gedurende de 19de eeuw namelijk tot een zelfstandig genre.
Stylistisch past Altorfs werk binnen wat vanaf 1925 als Art Deco wordt aangeduid. Hij herleidt zijn onderwerpen middels analyse tot hun kenmerkende onderdelen. Door deze ‘reductie’ en een hernieuwde synthese (samenvoeging) resulteert dit in een ‘afbeelding’ van de essentie van het onderwerp en een strakke gestileerde vorm die uitstekend werkt als onderdeel van architectuur of uitgangspunt voor kunstnijverheid. De gepolijste afwerking van veel van Altorfs stukken kost veel tijd en maakt ze kostbaar.
Dat een dergelijk kunstenaar een bijdrage aan het nieuwe gebouw voor de ‘Duitse School’ levert is ook een gevolg van een (gebruikelijke) financiële constructie rond de bouw waarbinnen de gemeente een hoofdrol speelt. Mede ingegeven door lobbyende kunstenaarsverenigingen verkent dezelfde gemeente in deze periode immers de (verheffende) rol die beeldhouwkunst in de publieke ruimte kan spelen. Structureel leidt dit uiteindelijk tot niet veel meer dan een niet uitgevoerd voorstel voor een voorloper van de 1% regeling maar er is wel een budget voor de ‘decoratie’ van scholen en de mogelijkheid individuele voorstellen ‘in te dienen’.

E.J.M.

Deze keer als teaser niet verder dan het hek, een volgende keer de oorspronkelijke plattegronden, à suivre.

* Het Vaderland, avondblad 24 april 1925, p.2 zie ook eerdere bijdragen

** De oorsprong van de moderne herontdekking van beeldhouwkunst als integraal onderdeel van de architectuur ligt wat Nederland betreft in sommige aspecten nog iets verder terug in de 19de eeuw nl. de opvattingen en het werk van P.J.H. Cuypers (1827-1921), gebaseerd op de Middeleeuwse Bouwpraktijk, zoals geïllustreerd in het Rijksmuseum (Amsterdam, 1885).

*** Eén van de meest beroemde animaliers is Rembrandt Bugatti (1884-1916), de broer van de autofabrikant. Hij modelleert naar echte dieren (in de dierentuin) maar maakt een impressie, een schets als het ware, waarbij zijn vingerafdrukken en sporen van het kneden en afschrapen in het klei achterblijven – en dus ook in het bronzen afgietsel aanwezig zijn. Veren en pels worden gesuggereerd in plaats van een precisie naturalistische weergave zoals daarvoor. Later, in de aanloop tot de Art Deco, stroomlijnt hij ‘zijn’ dieren steeds meer tot, net als bij Altorf, alleen de essentiële kenmerken van het dier worden weergegeven.]



Het toegangshek met de vogels (foto EJM)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten